Nieuwe verbintenissenrecht en het principe van de contractsvrijheid

Sinds 01.01.2023 is het nieuwe verbintennissenrecht in werking getreden. Het principe van de contractsvrijheid wordt nu ook wettelijk verankerd.

De contractvrijheid is een fundamenteel beginsel in ons rechtssysteem, maar had toch geen wettelijke grondslag in het oud Burgerlijk Wetboek.

Van oudsher werden er door de rechtspraak en rechtsleer drie aspecten van de contractvrijheid weerhouden :

  • de vrijheid om wel of niet een overeenkomst te sluiten (geen dwang)
  • de vrijheid om vrij zijn contractspartij/medecontractant te kiezen
  • de vrijheid om de inhoud van de overeenkomst vrij te bepalen

Op deze drie aspecten van de principiële contractvrijheid bestaan een aantal belangrijke uitzonderingen. Zo mag het uitoefenen van de contractvrijheid geen inbreuk uitmaken op de regel van openbare orde of dwingend recht, of mag een contractweigering geen discriminatie uitmaken.

In het nieuwe verbintenissenrecht werd een art. 5.15 (nieuw) BW opgenomen waarbij de onderhandelingsvrijheid een eigen wettelijke grondslag krijgt.

“De partijen zijn vrij precontractuele onderhandelingen aan te vatten, te voeren en af te breken. Ze handelen hierbij in overeenstemming met de eisen van de goede trouw.”

Het gaat om een essentieel beginsel en uitzonderingen hierop dienen “met grote mate van terughoudendheid” te worden toegepast.

Het artikel verduidelijkt tevens dat men dient te onderhandelen in overeenstemming met de eisen van de goede trouw. Dit is een bevestiging dat de precontractuele fase wordt beheerst door artikel 1382 oud BW. Indien er niet wordt gehandeld in overeenstemming met de goede trouw, kan dit aanleiding geven tot buitencontractuele aansprakelijkheid indien onderhandelingen abrupt en/of zonder rechtmatige aanleiding worden afgebroken.

Get in touch

We are happy to answer your questions.